Overgangsrecht “oude” vrijstellingen, ontheffingen en projectbesluiten eindelijk geregeld

Met de inwerkingtreding van de “Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en enkele andere wetten (verbeteringen en aanvullingen) (Stb. 2011, 675)” per 1 januari 2012 is dan ook eindelijk het overgangsrecht gerepareerd met betrekking tot de reeds verleende projectbesluiten en ontheffingen welke per 1 oktober 2010 nog niet onherroepelijk waren en voorzagen in een bouwactiviteit waarvoor nog geen aanvraag om bouwvergunning was ingediend.

In artikel IV van de wijziging van de Chw is opgenomen dat deze reeds verleende ontheffingen en projectbesluiten worden gelijkgesteld met een eerste fase omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5 van de Wabo voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet.
In artikel 1.5b wordt het zelfde geregeld voor de vrijstellingen onder de Wet op de ruimtelijke ordening en daarmee wordt een veel ouder overgangrecht artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening gerepareerd.

Het wordt er niet overzichtelijker door, nu dit gerepareerd is binnen de Crisis- en herstelwet.

Hieronder de integrale tekst van artikel IV van de “Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en enkele andere wetten (verbeteringen en aanvullingen) (Stb. 2011, 675)”.

ARTIKEL IVNa artikel 1.5 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1.5a

  • 1. In afwijking van artikel 1.2, tweede lid, onder c, wordt een beslissing omtrent een aanvraag om:
    • a. een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c, 3.22, 3.23 of 3.38, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening,
    • b. een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, 3.27, eerste lid, of 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, 3.41, eerste lid, of 3.42, eerste lid, van die wet, of
    • c. een ontheffing van de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening,

    die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is genomen, maar nog niet onherroepelijk is, voor zover die beslissing ziet op een bouwactiviteit waarvoor onmiddellijk voor dat tijdstip nog geen aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet is ingediend, gelijkgesteld met een beschikking van het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5 van die wet voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een beslissing als bedoeld in dat lid die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is aangevraagd, maar nog niet is genomen, op het moment dat die beslissing wordt genomen.
  • 3. Indien op de voorbereiding van de beschikking met betrekking tot de tweede fase van een omgevingsvergunning die verband houdt met een beslissing als bedoeld in het eerste of tweede lid, op grond van artikel 2.5, tweede lid, tweede volzin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de reguliere voorbereidingsprocedure, bedoeld in paragraaf 3.2 van die wet, van toepassing is, is in afwijking daarvan niettemin de uitgebreide voorbereidingsprocedure, bedoeld in paragraaf 3.3 van die wet, van toepassing, indien de beslissing, bedoeld in het eerste of tweede lid, is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
  • 4. Voor de mogelijkheid van beroep wordt een beslissing die ingevolge het eerste of tweede lid is gelijkgesteld met een beschikking met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning met de beschikking met betrekking tot de tweede fase van die omgevingsvergunning als één besluit aangemerkt.

Artikel 1.5b

  • 1. In afwijking van artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening wordt een vrijstelling als bedoeld in dat artikel, die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend, maar nog niet onherroepelijk is, voor zover die vrijstelling ziet op een bouwactiviteit waarvoor onmiddellijk voor dat tijdstip nog geen aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet is ingediend, gelijkgesteld met een beschikking van het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5 van die wet voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet.
  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een vrijstelling als bedoeld in dat lid die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is aangevraagd, maar nog niet is verleend, op het moment dat de vrijstelling wordt verleend.
  • 3. Artikel 1.5a, derde en vierde lid, is op een vrijstelling die ingevolge het eerste of tweede lid is gelijkgesteld met een beschikking met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning van overeenkomstige toepassing.