‘Voorwaardelijke verplichting 2.0’: een pragmatische variant van de voorwaardelijke verplichting in een bestemmingsplan

Een bijdrage van Max Seelen van Patres:

Het is inmiddels een populair instrument voor de bestemmingsplanpraktijk: de voorwaardelijke verplichting.

Eigenlijk kennen we dit fenomeen in ons ruimtelijk bestuursrecht al ruim een decennium (zie ook M&R 2006, p. 363), maar lijkt het alsof deze pas de laatste paar jaar meer tot zijn recht komt.

Ook worden er in de praktijk pragmatische varianten bedacht die nu ook door onze hoogste bestuursrechter worden goedgekeurd.

‘Voorwaardelijke verplichting 1.0’
Wat de voorwaardelijke verplichting inhoudt? Een simpel voorbeeldje: een veehouder wil zijn bedrijf in de nabije toekomst gaan uitbreiden. Die mogelijkheid wordt ook in het bestemmingsplan geboden. Maar daar moet de veehouder wel wat voor doen. Hij moet dan namelijk zijn nieuwe stallen netjes landschappelijk inpassen. Zolang de veehouder echter zijn plannen nog niet wil uitvoeren, hoeft-ie niets te doen. Maar zodra hij gebruik wil maken van de nieuwe planologische mogelijkheden, dan is hij wel verplicht om de landschappelijke inpassing uit te voeren.Voor buren (of andere derdebelanghebbenden) is een voorwaardelijke verplichting ook een fijn instrument. Op die wijze is immers (publiekrechtelijk) geborgd dat die landschappelijke inpassing ook wordt uitgevoerd, zodat ze dus niet tegen die ‘lelijke’ stallen hoeven te kijken. Zijn de stallen immers gebouwd, zonder dat deze netjes landschappelijk zijn ingepast, dan is er sprake van strijd met het bestemmingsplan. Een verzoek tot handhaving is dan zo ingediend. 

Maar dat kan toch ook in een (civielrechtelijke) overeenkomst worden geborgd? Nou, als de gemeente die nieuwe stallen alleen acceptabel vindt wanneer deze stallen netjes worden ingepast, dan moet dit via een bestemmingsplan worden geregeld (ABRvS 29 december 2010, AB 2011, 40). Bovendien is het afdwingen van deze overeenkomst voor een buurman natuurlijk beduidend lastiger. Dit zal dan via de civiele rechter moeten. 

En zo zijn er nog vele andere voorbeelden te bedenken waar je de voorwaardelijke verplichting voor kan gebruiken. Of het nou gaat om het borgen van het uitvoeren van zogenaamde ‘dove gevels’ (ABRvS 11 augustus 2010, JM 2010, 104) of het aanleggen van parkeerplaatsen (ABRvS 16 juni 2010, M&R, nr. 10, nr. 92).

In een uitspraak van vorig jaar gaf de Afdeling zelfs aan hoe je een voorwaardelijke verplichting kunt formuleren: ‘Het gebruik van de gronden met de bestemming ‘Wonen’ conform de bestemming is alleen dan toegestaan indien een erfafscheidingsmuur wordt opgericht en in stand gehouden’ (ABRvS 20 juni 2012, 201009359/1/R3). Overigens werd in deze zaak een erfafscheidingsmuur geëist om geluidsoverlast te voorkomen.

Kun je de functie ‘groenvoorzieningen’ of ‘geluidscherm’ dan niet gewoon in de bestemming opnemen? Nee, daar red je het niet mee. We kennen immers in het ruimtelijk bestuursrecht geen verplichting om bestemmingen daadwerkelijk te realiseren (beginsel van toelatingsplanologie).

Wat deze voorwaardelijke verplichtingen verder gemeen hebben, is dat deze ruimtelijk relevant zijn. Althans, voor ‘reguliere’ bestemmingsplannen. Wanneer bestemmingsplan worden voorbereid met een milieueffectrapportage (planMER) en hieruit blijkt dat er bij een beoogde ontwikkeling mitigerende en/of compenserende maatregelen moeten worden getroffen, dan kunnen de maatregelen ook van andere aard zijn (artikel 7.35, lid 3 Wet milieubeheer).

‘Voorwaardelijke verplichting 2.0’
Maar het is niet altijd handig dat een initiatiefnemer eerst moet voldoen aan de voorwaardelijke verplichting vóórdat het initiatief plaatsvindt. Nee, er zijn soms goede redenen te bedenken om die effectuering van de voorwaardelijke verplichting even uit te stellen.

Let op! In de regels van de voorwaardelijke verplichting moet dan wel een duidelijk afgebakend tijdstip worden opgenomen. Bijvoorbeeld: een initiatiefnemer is verplicht een inrichtings- en beheerplan (die als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan is gevoegd) binnen 2 jaar na het verlenen van een bouwvergunning uit te voeren.

Maar hoe verhoudt zich deze termijn met het gebruiksovergangsrecht? Nou, wanneer de initiatiefnemer (of zijn rechtsopvolger) het inrichtings- en beheerplan aan zijn laars lapt, terwijl hij de bouwvergunning al 2 jaar in huis heeft, dan biedt het gebruiksovergangsrecht hem geen bescherming.

Volgens de Afdeling biedt artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening de grondslag voor deze voorwaardelijke verplichting. Deze bijzondere gebruiksregel heeft als doel dat het inrichtings- en beheerplan ook echt wordt uitgevoerd. Alleen dan is er sprake van een ‘goede ruimtelijke ordening’.

Deze bijzondere regel zet dus zelfs de werking van het algemene gebruiksovergangsrecht (van het Besluit ruimtelijke ordening) opzij. De Afdeling rechtvaardigt deze inbreuk op het gebruiksovergangsrecht door te verwijzen naar de wens vanuit de praktijk om in bepaalde situaties de uitvoering van de voorwaardelijke verplichting even uit te stellen.

Uitstel prima dus, maar géén afstel!

Bron: ABRvS 27 maart 2013, 201207066/1/R2