Factsheet Omgevingswet

Waarom de Omgevingswet?
In 1810 werd in Nederland de Mijnwet van kracht: de eerste wet gericht op de leefomgeving. Sindsdien zijn er talloze wetten en regels op dat gebied bij gekomen. Zo is een ingewikkeld geheel ontstaan, waarin bijna niemand meer de weg kan vinden.
Dat moet eenvoudiger en beter. Daarom is er nu het wetsvoorstel voor de Omgevingswet: één wet die alle wetten en regels op het gebied van de leefomgeving vereenvoudigt en bundelt.

Uitgangspunten
Het moet eenvoudiger, efficiënter en beter
Projecten moeten in samenhang en per gebied worden aangepakt. Procedures mogen niet meer eindeloos duren, regelgeving moet voorspelbaar, betaalbaar en transparant zijn. Onderzoekslasten kunnen aanzienlijk worden verminderd.
Zekerheid en dynamiek
Bescherming van burgers blijft een belangrijk doel. Daarnaast moet het ook uitnodigen tot nieuwe initiatieven en ontwikkelingen en niet alles bij voorbaat dichttimmeren.
Ruimte voor duurzame ontwikkeling
Veel regels zijn verouderd en staan innovatieve ontwikkelingen, gericht op duurzaamheid, in de weg. Het nieuwe omgevingsrecht ondersteunt en stimuleert juist de transitie naar een duurzame samenleving.
Ruimte voor regionale verschillen
Wat goed is voor de ene regio, is lang niet altijd geschikt voor de andere. Het nieuwe omgevingsrecht is flexibel, waardoor provincies en gemeenten regionaal en lokaal maatwerk kunnen leveren.
Actieve en kwalitatief goede uitvoering
Het oude omgevingsrecht is gericht op het beschermen van deelbelangen en daardoor defensief. Het nieuwe omgevingsrecht is flexibel en biedt transparante en doelmatige procedures. Die prikkelen bestuurders tot actief gedrag dat is gebaseerd op vertrouwen en het dragen van verantwoordelijkheid.

Hoofdlijnen van de Omgevingswet
Zes instrumenten vormen de kern van de Omgevingswet:

1. Omgevingsvisie: een samenhangend, strategisch plan voor de leefomgeving. Dat plan richt zich op de fysieke leefomgeving als geheel. De Omgevingswet schrijft voor dat het rijk en de provincies elk één omgevingsvisie vaststellen. Gemeenten kunnen zelf beslissen of zij zo’n visie vaststellen of niet.
2. Programma: een programma bevat concrete maatregelen voor bescherming, beheer, gebruik en ontwikkeling van de leefomgeving. Met die maatregelen moeten omgevings­
waarden of doelen voor de leefomgeving worden bereikt.
3. Decentrale regelgeving: één van de uitgangspunten van de wet is dat decentrale overheden al hun regels over de leefomgeving bijeenbrengen in één gebiedsdekkende regeling.
Voor de gemeenten is dit het omgevingsplan, voor de water­schappen de waterschapsverordening en voor de provincies de omgevingsverordening.
4. Algemene rijksregels voor activiteiten: Op sommige gebieden kan het nuttig zijn om nationale regels te stellen voor de bescherming van de leefomgeving. Daar werkt het rijk, als dat kan, met algemeen geldende regels. Dat voorkomt dat burgers en bedrijven steeds toestemming moeten vragen aan de overheid.
Nadeel van algemene regels is dat ze soms niet goed passen bij specifieke situaties. Daarom bevat de wet een aantal instrumenten die de flexibiliteit van algemene regels vergroten.
5. Omgevingsvergunning: De omgevingsvergunning toetst vooraf of dat een bepaald initiatief mag. De toetsing is zo eenvoudig mogelijk en houdt, als dat nodig is, rekening met algemeen geldende regels. Door de vergunningverlening zo simpel mogelijk te houden, duren procedures ook niet onnodig lang.
Initiatiefnemers kunnen via één aanvraag bij één loket snel duidelijkheid krijgen voor alle activiteiten die zij willen uitvoeren.
6. Projectbesluit: biedt een uniforme procedure voor besluitvorming over complexe projecten die voortvloeien uit de verant­woordelijkheid van rijk of provincies. van het projectbesluit is om dit soort procedures sneller en beter te laten verlopen dan in het verleden. Als een project bijvoorbeeld in strijd is met een omgevingsplan, bestaat de mogelijkheid om van het omgevings­plan af te wijken. In voorkomende gevallen kan het projectbesluit ook in de plaats komen van de omgevingsvergunning.

Welke wetten gaan er op in de Omgevingswet?
Het wetsvoorstel Omgevingswet vervangt:
Belemmeringenwet Privaatrecht, Crisis­ en herstelwet, Interimwet stad­en­milieubenadering, Ontgrondingenwet, Planwet verkeer en vervoer, Spoedwet wegverbreding, Tracéwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet inzake de luchtverontreiniging, Wet ammoniak en veehouderij (wordt te zijner tijd ingetrokken),
Wet geurhinder en veehouderij (wordt te zijner tijd ingetrokken), Wet hygiëne veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden en Wet ruimtelijke ordening.
Het wetsvoorstel vervangt grote delen van:
Monumentenwet 1988, Waterwet, Wet beheer rijkswaterstaats­werken, Wet milieubeheer en Woningwet.
Van de volgende wetten gaan één of enkele bepalingen over naar de Omgevingswet:
Gaswet, Elektriciteitswet 1998, Mijnbouwwet, Spoorwegwet, Spoorwegwet 1875, Wet bereikbaarheid en mobiliteit, Wet lokaal spoor, Wet luchtvaart. Wet natuurbescherming (nu nog: Boswet, Flora­ en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998).
Via latere wetswijzigingen gaan, zoals het er nu uitziet, de volgende wetten volledig op in de Omgevingswet:
Onteigeningswet, Waterwet (resterende delen), Waterstaatswet 1900, Wegenwet, Wet beheer rijkswaterstaatswerken (resterende delen), Wet bodembescherming, Wet geluidhinder, Wet herverdeling wegenbeheer (meeste artikelen vervallen), Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken, Wet inrichting landelijk gebied, Wet milieubeheer (resterende delen), Wet natuurbescherming (nu nog: Boswet, Flora­ en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998), Wet voorkeursrecht gemeenten, Wrakkenwet.

 

Factsheet Omgevingswet - pagina 1

Factsheet Omgevingswet - pagina 2

 

 

 

 

 

 

 

Download hier de factsheet-omgevingswet